18. Antigua, St Kitts & Nevis en St Eustatius



Antigua
Bij het vertrek uit Guadeloupe op 30 maart bleek dat de elektrische ankerlier het niet meer deed, waardoor ik de ketting met de hand moest binnentrekken. Dit bleek een pittig klusje te zijn, 40 meter ketting en een anker van 20 kg. Maar zo had ik mijn ochtendgymnastiek ook weer achter de rug.
Na Guadeloupe verlaten te hebben en na een lange dagtocht met prachtig zeilweer kwam ik aan in English Harbour aan de Zuidkust van Antigua. ik in mijn eentje aan het zeilen was en mijn ankerlier het niet deed, moest ik een tijdje op zoek gaan naar een mooring die redelijk beschut lag zodat ik die in mijn eentje nog een beetje makkelijk kon oppikken. Nadat dat gelukt was en na een ankerbiertje heb ik de rubberboot weer in het water gelaten, het buitenboordmotortje geïnstalleerd en ben ik op zoek gegaan naar het Customs and Immigration kantoor om in te klaren. Zoals echte Caribische ambtenaren betamen werd het loket voor me neus dichtgegooid, zodat ik het inklaren een dagje moest uitstellen.

English Harbour bleek een prachtig beschutte baai te zijn die door Engelse Lord Nelson aan het eind van de 18eeeuw gebruikt werd als haven voor de Engels Caribische vloot
Intermezzo: Nelsons Dockyard
Lord Nelson was aan het eind van de 18e eeuw aanvoerder van de Engels Caribische vloot. Hij vond in de English Harbour een goed te verdedigen beschutte baai voor zijn Caribisch marine vloot. Daar konden zijn schepen veilig opgekalefaterd en bevoorraad worden. Om dat mogelijk te maken waren er, buiten verblijven voor het marinepersoneel, destijds ook loodsen, schuren en gebouwen neergezet voor o.a. het opslaan van hout, het repareren en maken van zeilen en voor het bewaren van kanonskogels . Al deze oude gebouwen zijn inmiddels prachtig gerestaureerd en worden nu gebruikt als kantoortjes , toeristenwinkeltjes, bakkerij, restaurant, etc.  Allemaal prachtig om te zien en vooral ook bedoeld om cruisetoeristen te vermaken die met bussen vol worden aangevoerd vanuit St John, de hoofdstad van het eiland.

In Nelson Dockyard was ook nog een luxe marina gevestigd voor de superjachten. Aan boord van deze superjachten is het altijd een gekrioel van bootpersoneel en lokale onderhoudsmensen die samen alle dagen bezig zijn om de boot in een topconditie te houden.  Zo kan de eigenaar gedurende de enkele weken dat hij ook aan boord is genieten van zijn mooie, maar verschrikkelijke, dure jacht.
Reparatieperikelen
In English Harbour bleek een goede scheepswinkel te zitten terwijl een paar honderd meter van de haven verwijderd door een jachtservicebureau gas en nieuwe telefoonkaarten verkocht werd .
Intermezzo: Jachtservice voor (super)jachten
Los van onderhoudsmensen, waren er op Antigua ook servicebureaus die o.a. als taak hadden om – samen met de kapitein van een superjacht – de bevoorrading van het superjacht te managen. Er moet immers wel top vlees, top wijn en mooie bossen bloemen klaar staan zodra de eigenaar aan boord stapt. Los van dit soort services kan het servicebureau uiteraard ook vervoer per limousine van en naar het vliegveld regelen, evenals een privé vliegtuig om snel van en naar Antigua te vliegen. Kortom ik kwam er achter dat voor de superjachten een serviceapparaat klaar stond van een omvang die ik niet kon vermoeden. Gelukkig bleken deze servicebureaus ook voor normale jachten nuttig en handig te zijn. Zo kon ik via Jane’s Yacht Service snel en efficiënt mijn gasvulling en een nieuwe telefoonkaart te kunnen regelen.
Over de kapotte ankerlier kon ik gelukkig overleggen met Leon van de Nederlandse zeilboot Eaumega. Hij is op electrotechnisch gebied veel slimmer en handiger dan ik ooit zal worden. Na een uurtje alles doormeten te hebben bleek dat de afstandsbediening van de ankerlier het begeven te hebben. Bij de scheepswinkel konden we gelukkig nieuwe bedieningsknoppen voor de ankerlier kopen en zelf instaleren, zodat ik weer heel tevreden was met een weer prima functionerend anker. Inmiddels bleek ook de buitenboordmotor kuren te vertonen, wat maar gedeeltelijk opgelost kon worden door een lokale bbm onderhoudsman. Door al dit geklus ben ik  zes dagen in de prachtige English Harbour gebleven. Ik had er nog wel langer willen blijven omdat de Antigua Classic Race een week later zou starten waaraan de Nederlandse vertrekkersboot Morgaine mee zou doen, met een aantal Nederlandse  vertrekkers als bemanning. Mijn opstappersschema was echter onverbiddelijk. Ik moest een week later 100 mijl verderop in St Maarten zijn om de volgende opstappers op te pikken.

Wel heb ik in English Harbour nog gekletst met een van de bemanningsleden van de “Hugo Boss. Dit is een mega snel wedstrijdschip dat daggemiddelden kan varen van 500 mijl. Daar steekt mijn daggemiddelde van 105 mijl wel bleekjes tegen af. Voordeel van de Atropos is wel dat je er prima en comfortabel op kunt leven en slapen. vanwege gewichtsbesparing was er op de Hugo Boss geen kooien. De bemanning moet maar een zeilzak nemen als matras om op te slapen.
Nevis
Vanuit Antigua ben ik daarom 5 april vertrokken richting Nevis. Nevis is een heel klein eilandje dat samen met St Kitts een republiek(je) is dat onderdeel is van het Engelse Gemenebest. Na een heerlijk dagtocht van 40 mijl met alleen maar mooi weer en ruime wind, kwam ik aan het eind van de middag aan bij Nevis.  Bij dit soort tochten is het een beetje jammer dat ik een ruime week alleen voer. Alleen aan boord wil en durf ik geen gennaker op te zetten, terwijl de weersomstandigheden daar ideaal voor waren. Om de gennaker te varen moet je namelijk ook op het voordek zijn. Op zich is het niet moeilijk om dit te doen en de boot met de stuurautomaat zichzelf te laten sturen. Echter als ik – solverend – overboord valt, dan kan het zo maar zijn dat de boot doorvaart terwijl ik achterblijf in het water. Daarom had ik met mezelf afgesproken dat als ik de boot alleen vaar, ik – al zeilend – alleen dingen doe die ik vanuit de (veilige) kuip kan regelen.
Omdat ik geen zin had om voor een nachtje op Nevis de rubberboot weer in en uit het water te tillen, bleef ik die avond en nacht aan boord. Nevis en het stadje Charlestown leken op een afstandje ook niet heel erg aantrekkelijk
St Kitts

6 April was ik al vroeg op stap, zodat ik, na weer een zonovergoten tochtje van 20 mijl, al voor de middag aan kon leggen in de haven van Basse Terre, de hoofdstad van St Kitts. De havenmeester maakte mij echter helaas snel duidelijk dat het niet de bedoeling was dat de Atropos in de haven bleef liggen. De haven was er alleen voor lokale boten. Maar inklaren bij Customs & Immigration mocht ik wel vanuit de haven regelen. De boot aanmelden bij het kantoortje van Customs was een groot feest, De man van Customs bleek heel plezierig te zijn. Zijn vriendin was ook langsgekomen op kantoor en samen hebben we gelachen en eten voor de lunch gedeeld. Het lachen verging mij echter bij de dame van Immigration. Die kon alleen maar hard tegen me schreeuwen dat ik  alles verkeerd deed bij het invullen van haar formulieren. Kortom, dat werd een kwestie van rustig blijven, je niet opwinden en de tijd nodig voor het invullen van inklaringspapieren simpelweg uitzingen.  Terugschreeuwen werkt immers alleen maar contraproductief.
Na het inklaren heb ik mijn boot op een verschrikkelijk hobbelige water voor anker moeten leggen. Nadat ik me ervan  overtuigd had dat het anker zich echt goed had ingegraven en de Atropos dus veilig vastlag, ben ik met de rubberboot teruggegaan naar Basse Terre. Dit bleek  niet mijn favoriete stad te zijn. Sterker nog, ik vond het er verschrikkelijk. Basse Terre had een pier gebouwd voor cruiseschepen en voor de Amerikaanse cruisetoeristen was een compleet toeristendorp gebouwd met alleen maar casino’s, juweliers, diamantverkopers, drankwinkels en winkels met snuisterijen. Na dit toeristendorp doorgelopen te zijn, kwam ik in het “echte” Basse Terre. Dat bleek een arm en vooral ook armzalig stadje te zijn, waar ik mij niet fijn en ook niet helemaal veilig voelde. Kortom ik zat al snel weer aan boord van de Atropos, klaar om de volgende dag snel te vertrekken richting het Nederlandse St Eustatius.
St Eustatius

Na weer een dagtocht met heerlijk zeilweer (5 Bft bakstagwind, waardoor de boot lekker snel en comfortabel vaart) kwam ik 7 april aan op St Eustatius.De lokale bevolking noemt het eiland Statia en onder die naam kent de rest van de wereld (behalve dus Nederland) het eilandje. Ik kon daar een prima ankerplek vinden, het rolde er wel een beetje omdat het eiland zo klein is dat ook aan lijzijde van het eiland de oceaandeining gewoon nog voelbaar is.
Het gaf me gelijk weer een goed gevoel toen ik op verschillende plekken gewoon de Nederlandse vlag weer zag wapperen. Dat wil niet zeggen dat er Nederlands op het eiland gesproken wordt, de voertaal is er Engels. Terwijl ik dacht dat St Eustatius een Nederlandse gemeente was, werd me wel verteld dat ik gelijk langs Customs en Immigration moest om me in te klaren. Dat bleek echter vooral een bezoek te zijn aan hele aardige mensen, zodat ik een gezellig uur later, voorzien van de nodige paspoortstempels en papieren, legaal voet aan wal kon zetten op St Eustatius.
St Eustatius was voor mij een heel fijn en mooi eiland. Daar waar ik bij St Kitts en Nevis niet wist hoe snel ik weg moest gaan, had ik nog wel een week in St Eustatius willen blijven. Het begint al als je aan land komt en rond loopt. Iedereen die je tegenkomt groet je, alle auto’s rijden heel langzaam en stoppen gelijk als je wilt oversteken. Als mensen hun auto parkeerden laten ze de sleutel ook gewoon in het contact zitten. Een auto stelen op een klein eilandje heeft misschien ook geen zin. Iedereen kent elkaars auto en de auto krijg je dus niet ongemerkt van het eiland af. Ik kreeg het gevoel dat “het touwtje van Terlouw” nog daadwerkelijk bestaat op St Eustatius.
Het eiland heeft eigenlijk maar een stadje: Oranjestad. Dat bestaat uit een aantal gebouwen aan een weg op zeeniveau (Downtown), het eigenlijke stadje (Uppertown) ligt boven op een steile rots op ca. 50 m hoogte. Veel gebouwen in Oranjestad waren prachtig gerestaureerd, waardoor het een genoegen was om door het stadje te lopen.
Intermezzo: de roemrijke historie
De bijzondere geschiedenis van St Eustatius was mij eigenlijk geheel onbekend, maar die bleek spectaculair.
Rond 1750 was St Eustatius de grootste doorvoerhaven van de wereld. Dagelijks lagen er wel 30 boten voor de rede van St Eustatius, waarbij slaven, goederen en specerijen gelijk werden doorgesluisd naar andere schepen, of werden opgeslagen in de pakhuizen in Downtown. Wel gaf het een wrang en naar gevoel dat het wandelpad dat Uppertown en Downtown verbindt het Slavenpad heette. Het is duidelijk dat de Nederlandse kooplui in die tijd slaven gewoon als handelsvoorraad zagen.
Vanaf het  fort Oranje op St Eustatius werd in 1780  – voor het eerst van de historie van de toen nog jonge Verenigde Staten – saluutschoten afgeschoten. Dit ter begroeting van een passerend oorlogschip van de Verenigde Staten. Vanwege deze saluutschoten was  Nederland de eerste natie ter wereld die het bestaan van de Verenigde Staten erkende. De vergelding van de Engelsen was heftig. Een aantal Engelse kanoneerboten zijn voor Oranjestad gaan liggen en hebben vervolgens de hele stad kapotgeschoten. Deze vernietiging is St Eustatius nooit meer te boven gekomen. De overslagfunctie ging verloren omdat alle pakhuizen en de handelsvoorraden kapotgeschoten waren, waarna St Eustatius een klein onbetekenend eilandje werd, maar wel met een bijzondere
Een  aantal van de oude pakhuizen in Downtown was inmiddels prachtig herbouwd en diende als duikshop, souvenirwinkeltjes of hotel. Bij de duikshop, gerund door een aantal Nederlanders, kreeg ik de tip om de volgende ochtend vanuit de boot richting het strand te snorkelen. Ik zou restanten van de oude standsmuur onder water zien liggen waar inmiddels veel koraal, en dus ook koraalvissen zouden zijn. Dat bleek inderdaad een spectaculaire ochtendduik op te leveren. Veel prachtig gekleurde rifvissen maar ook twee zeer grote barracuda’s. In het hotel the Old Gin House in Downtown maakte  ik al snel kennis met het Nederlandse jonge echtpaar die het hotel runnen. Ik heb daar in paar dagen tijd menig uurtje doorgebracht, al kletsen over de geschiedenis van St Eustatius, de economische misère,  de corruptie, maar ook over de economische kansen die er zijn voor het eiland.
Helaas gaf mijn buitenboordmotor op St Eustatius definitief de geest, waardoor ik een aantal malen een stevig stukje moest roeien om aan en van land te komen. Gelukkig konden deze roeitochtjes soms ook weer ingekort worden door een langsvarende dinghy om een sleepje te vragen.
Een ding weet ik zeker, ik ga nog eens terug naar St Eustatius om er meer tijd door te brengen. Ik vond het er helemaal geweldig.

Volgende blog: 19. St Maarten, Anguilla, St Barths, Saba en opnieuw St Maarten